Het is natuurlijk verdrietig als een auto van de weg afraakt en tegen een boom botst met alle gevolgen van dien. Maar vraagt een probleemlocatie niet om locatiespecifieke oplossingen? Daarnaast maakt deze discussie duidelijk dat het belang van bomen en lanen voor de kwaliteit van onze leefomgeving onvoldoende is uitgelegd. Daarom wil dit artikel de verschillende voor- en tegenargumenten beknopt toelichten en vervolgens verbinden met de uitkomsten van een studie naar de veranderingen van de lanen in de gemeente Renkum.
Het begon als een ‘zachte’ richtlijn in het Handboek Wegontwerp 2013 van het Kennisplatform CROW, waarin een afstand van 4,5 meter tussen weg en boom werd voorgeschreven. Dit mondde uit in een verharde discussie, aangezwengeld door de ANWB, waarbij alle onveilige N-wegen moesten worden gemeld en waarbij kap als oplossing werd gesuggereerd (1). Het waren de Bomenridders die deze discussie openbaar maakten door een handtekenactie op te starten – en met succes (2).
Opvallend aan de discussie was een sterke focus op de verkeerskundige problematiek, terwijl bomen staan voor een groot aantal verschillende waarden. Denk bijvoorbeeld aan ecologische waarde, klimatologische waarde, identiteitswaarde, economische waarde en cultuurhistorische waarde. Het is tijd dat er meer aandacht komt voor bomen en lanen: de kleine(re) landschappelijke bouwstenen van ons cultuurlandschap.
Oorsprong van wegen
Van oudsher horen bomen, wegen en lanen bij elkaar. Bomen werden langs wegen geplant om een ontstane route vast te leggen en het wegdek te verstevigen. De wortels vormden het fundament voor het zanderige of modderige wegdek. Langs bepaalde wegen werden op regelmatige afstand bomen in vast plantverband gepoot in zogenaamde lanen. Lanen werden ook ingezet als ontwerpmiddel op buitenplaatsen en landgoederen om bepaalde zichtassen te versterken of grenzen aan te geven (3). Dat deze bomen belangrijk waren, zien we op veel oude kaarten, waar de bomenlanen vaak secuur zijn uitgetekend (zie figuur 1). Hierdoor werden de lanen steeds regelmatiger, omdat er vaker sprake was van bepaalde boomsoorten en vaste plantverbanden.
Ruimtelijk en architectonisch gezien kenden lanen twee functies. Enerzijds geleidden ze de reiziger door het landschap en benadrukten ze het eindpunt van de route (bijvoorbeeld een kerk of kasteel). Anderzijds vormden ze de overgang van de weg naar het omliggende landschap. Het plantverband bepaalde hoe de voorbijganger uitzicht had op het omringende landschap. Een rechthoekig plantverband legde visueel de nadruk op het eindpunt van de weg. Een driehoekig plantverband zorgde voor een versterking van de visuele connectie tussen de reiziger en het naastgelegen landschap.
De richting van de zichtassen en de afmetingen van het plantverband werden in de laatste optie bepaald door het tempo van de reiziger (4). Zicht op het landschap, dat de uitgestrektheid van het eigendom van een landeigenaar benadrukte, en visuele connecties met referentiepunten als kerken werden zo gevisualiseerd. De bomen langs de kant van de weg vormden een onmisbare schakel tussen de weg (rijoppervlak) en de omgeving.
Tegenwoordig worden lanen vaak gedefinieerd als wegen met aan weerzijde bomen. Onder vakgenoten geldt vaak een striktere benadering van een laan: er zou slechts sprake zijn van een laan als er zowel een regelmatig plantverband als dezelfde boomsoort is gebruikt. Lanen in de openbare ruimte lopen echter vaak langs verschillende eigendommen en op verschillende grondsoorten, waardoor de boomsoort en het plantverband nog wel eens willen veranderen. Daarom hebben wij de laan gedefinieerd als een met bomen beplante weg – verhard dan wel onverhard – waarbij de bomen in een regelmatig plantverband met vaste verhoudingen zijn aangeplant en waarbij gebruik wordt gemaakt van een beperkt aantal soorten (loof)bomen.
Lanen als ecologische waarde
Teruggaand naar de verkeersdiscussie van het afgelopen halfjaar viel op dat de nuance in argumentatie ontbrak, welke wij willen aanvullen. Bomen en lanen zijn belangrijk voor de ecologie. Ze dragen bij aan onze zuurstofvoorziening, ze zorgen voor het koelen van de lucht in de zomer en ze zijn windvangers. Daarnaast vormen ze belangrijke plekken voor vogels, vleermuizen en andere dieren en planten, waar inheemse soorten (Engelse eik, Europese beuk) een grotere bijdrage aan leveren dan uitheemse soorten (Amerikaanse eik). Daarnaast reduceren bomen ook enkele van onze slechte gewoonten; ze nemen koolstofmonoxide en fijnstof op en reduceren geluidsoverlast van onze voortrazende auto’s. Om de wereldwijde klimaatdoelstelling van een maximale opwarming van bijna twee graden te gaan halen, zouden we nu juist alle hulpmiddelen – dus ook de oude bomen – moeten laten staan.
Bovendien staan bomen voor economische waarden. Het was Constantijn Huygens die in zijn gedicht Vitaulium benadrukte dat een boom ook als kapitaal kan worden gezien. Zo schreef hij dat zijn kinderen alleen bomen mochten kappen als er financiële nood was, ziekte van de boom of als het land erom vroeg (5). Het kappen van bomen is dus eigenlijk het slachten van de kip met de gouden eieren.
De landschappelijke schoonheid van een meanderende weg draagt bij aan de beleving van ons cultuurlandschap. We erkennen steeds vaker dat een rij met bomen essentieel is voor ons cultuurlandschap en dus ons landschappelijke erfgoed. Want lanen zijn een van de bouwstenen van onze landschappen en dragen bij aan het karakter van een regio en de streekidentiteit. Maar wat is die streekidentiteit en wat is de rol van de lanen daarin?
Nu lijkt dit gegeven niet direct in geld te kunnen worden uitgedrukt, maar landschappen met lommerrijke lanen, zoals je aan de randen van de Veluwe vindt, worden over het algemeen hoger gewaardeerd door toeristen dan open landschappen. En daarmee zorgen ze voor meer bezoekers die koffie drinken, overnachten en winkelen, kortom: die bijdragen aan de lokale economie. Sommige bomen zijn zelfs 300 tot 400 jaar oud, zoals we kunnen meten aan de stammen. Woonhuizen van een dergelijke ouderdom zullen we toch eerder willen koesteren dan slopen? We kunnen historische stadsstructuren herstellen, zoals nu de oude stadsranden van Utrecht worden teruggebracht in hun oude glorie, maar het duurt veel langer voordat een boom enige omvang heeft. Niet voor niets geldt het gezegde: ‘Boompje groot, plantertje dood!’
Verdwenen pracht
Bomen en lanen mogen dan onderdeel zijn van de streekidentiteit, en daarmee onderdelen van de historische landschappelijke continuïteit, maar hoe belangrijk waren de lanen voor een regio? Om deze woorden enige diepte te geven, onderzochten studenten van de TU Delft de positie en vorm van de lanen in de regio in een gebied dat bekend staat om zijn indrukwekkende lanen en lommerrijke karakter: Renkum. Het onderzoek, op basis van historische (topografische) kaarten en veldwerk, richtte zich op het benoemen van de lanen in het onderzoeksgebied in vier verschillende fasen, om zo de positie en veranderingen te kunnen benoemen. Renkum ligt aan de Veluwezoom en heeft een lange en diverse bewoning: kastelen, landgoederen en buitenplaatsen drukten een belangrijk stempel op dit gebied. Opvallend in dit bosrijke gebied zijn de verschillende bestaande lanen. Ze worden aangetroffen op buitenplaatsen en landgoederen (interne lanen), maar ook in het openbare gebied (externe lanen). Ze hadden en hebben verschillende vormen en maten (6).
Het startpunt werd gevormd door de ‘Bonnekaart’ van 1870. Deze kaart liet duidelijk de lange lijnen van de met bomen beplante lanen zien. Deze lange lanen vormden een belangrijke structuur en een ruimtelijk karakteristiek element. De interne lanen op de buitenverblijven versterkten dit beeld in een fijnmazig stelsel. In de loop der tijd werden de hoofdlijnen steeds vaker aangetast en verdwenen delen van het fijnmazige stelsel. Als we dit naast de huidige kaarten leggen, is duidelijk te zien dat de lange doorgaande verbindingen beschadigd, afgebroken en zelfs (deels) verdwenen zijn, en daarmee de structurerende rol die de lanen ooit vormden. Het netwerk van interne lanen is ook voor een groot deel verdwenen door de veranderingen op de buitenverblijven. Lanen gingen op in het omringende bos of moesten plaatsmaken voor stedelijke uitbreiding. Deze schade is deels veroorzaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarna de laanstructuren niet meer volledig zijn hersteld.
Getallen onderstrepen dit gegeven. Waar de gemeente Renkum in 1870 nog zo’n 140 verschillende interne en externe lanen telde, was daar in 2013 nog slecht 40% van over. En van deze 40% resterende lanen is een groot deel beschadigd. In 1870 was 65% van de lanen intact, in 2013 gold dat nog maar voor 20% van de lanen. We vergelijken dit met de aantallen buitenplaatsen en landgoederen, die in diezelfde periode ook tot bijna 50% afnamen. Opvallende cijfers.
Deze lanen maken onderdeel van onze dynamische ruimtelijke planvorming, en erfgoed is dat ook. Het zou gemakkelijk zijn om te zeggen dat we de overgebleven resten moeten behouden omdat er al zoveel verdwenen is. Maar het koesteren van de oude lanen is zo belangrijk omdat ze de landschappelijke structuur van de regio onderstrepen die zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld in een historische continuïteit. Ze zijn de dragers onder de verhalen van dit gebied. Als we, zoals vaak wordt geargumenteerd, de historische regionale identiteit als uitgangspunt voor nieuwe planvorming willen nemen, is het belangrijk dat niet alleen de grote elementen worden gekoesterd (bijvoorbeeld een landgoed of buitenplaats), maar ook de kleine landschappelijke bouwstenen. Want ook die geven het gebied een eigen sfeer en versterken de regionale diversiteit. Bomen en lanen zijn daarbij van cruciaal belang. Ook als dat inhoudt dat je daardoor langzamer moet rijden, omdat we onze leefomgeving toch nooit 100% veilig kunnen maken.
Auteurs: Gerdy Verschuure-Stuip, Lotte Dijkstra, Karen Cubells-Guillen
De basis van dit artikel komt van het blog van G. Verschuure-Stuip, Trees cannot drive cars, gepubliceerd op www.howdoyoulandscape.nl (15-12-2015)
2. Bomenridders IJsselstein. Dreigende bomenkap langs provinciale wegen. www.bomenridders-ijsselstein.nl/dreigende-bomenkap-langs-provinciale-wegen/ (13-12-2015)
3. E. Blok, C. Brouwer. Leven tussen de lanen, in: E.Storms-Smeets, Gelders Arcadië. Atlas van een buitenplaatslandschap. Utrecht: Stichting Matrijs, 201, pp. 76-81.
4. W. Overmars, Lanen op de grote ontginningslandgoederen, in: Vakblad Groen, 11 1987, pp. 25-35.
5. T. van Strien, K. van der Laar, Hofwijck. Het gedicht en de buitenplaats van Constantijn Huygens, Zutphen; Walburg Pers, 2002, pp.21-22.
6. G.Verschuure-Stuip, L. Dijkstra, K. Cubells Guillen, Allies in the Municwaipality of renkum, deterioration of an estates landscape. Delft, 2016.