Qua ontsluiting kon je je geen betere wijk wensen: drie rijkswegen, waaronder een internationale corridor, genoeg parkeerplaatsen, drie metrolijnen, Intercitystation, treinen naar alle windstreken en veel metro’s naar het hart van de stad, op hooguit een kwartiertje ervandaan. Ook de grote internationale luchthaven, de Mainport, lag op slechts een minuutje of twintig, zowel per auto als per openbaar vervoer. Als klap op de vuurpijl bevatte de wijk, mede vanwege die uitstekende bereikbaarheid, enkele hippe publiekstrekkers van (inter)nationaal formaat.

De wijk bezat, kortom, alle ingrediënten voor een doorslaand succes. Veel deskundigen vonden dat ook. ‘Strategische ligging’, ‘bereikbaarheid als vestigingsfactor’: het paste allemaal naadloos in het gangbare idioom van degenen die er verstand van hebben. De wijk moest wel een magneet zijn voor aspirant-bewoners en bedrijven.

Maar… dat was het niet.

Integendeel: woning- en grondprijzen behoorden er tot de laagste van de stad, makelaars beschouwden de wijk als een B-locatie, op verjaardagsfeestjes werd er al jaren met dédain over gesproken. Woningvraag van buiten kwam overwegend van mensen die niet voor de wijk kozen, maar andere wijken niet konden betalen. Wat was hier aan de hand? Hoe kon een wijk zo’n paradox zijn?

Het lot of niet?

De oplettende lezer heeft waarschijnlijk in de gaten dat ik het hier heb over Amsterdam-Zuidoost.

Planologen en stedenbouwkundigen hebben er een buitengewone prestatie geleverd door een wijk met zo’n gunstig ogende geografische uitgangspositie uit te laten draaien op zo’n matig succes. Hoe kan dat? Hebben planologen en ontwerpers hier grote fouten gemaakt, of snappen bewoners en bedrijven niet wat kwaliteit is? Of was het lot de wijk simpelweg niet gunstig gezind?

Al tijden denk ik hierover na. Want als de oorzaken meer zijn dan alleen het lot, dan kunnen we ervan leren om het voortaan beter te doen. Mislukkingen zijn immers betere (en hardere) leermeesters dan successen.

Ik heb al vaak horen zeggen dat de influx van Surinamers vanaf 1975 de oorzaak is geweest voor de neergang van Zuidoost. Zelfs tijdens mijn planologiestudie, begin jaren '90, is dit geopperd. Maar dat is natuurlijk een schandalige omkering van de werkelijkheid. Die influx was niet de oorzaak, maar het gevolg. Als er dan toch schuldigen moeten worden aangewezen, dan eerder Nassuth dan Surinamers.

Functiescheiding

Siegfried Nassuth, de ontwerper van de Bijlmermeer, de kiem van Zuidoost. De Bijlmer was in Nederland zonder weerga: monotoon, grotesk, met een zeer ver doorgevoerde functiescheiding. Die functiescheiding werd daarna doorgezet met de ontwikkeling van werkgebieden over het spoor: monofunctioneel wonen aan de oostkant ervan, monofunctioneel werken aan de westkant.

De Bijlmerflats zijn inmiddels grotendeels gesloopt, maar de kiem was gelegd en de geest, de reputatie en de gevolgen waren er nog altijd rond. De gemeente probeert functies er nu meer te mengen, maar het blijkt moeilijk om achterhaalde stedenbouwkundige en verkeerskundige fundamenten om te vormen tot een logisch en aantrekkelijk stedelijk geheel. De wijk is als het ware vastgezet: fysiek, bestemmingsplantechnisch, en uiteindelijk cultureel. Vergelijk dat eens met een 19e eeuwse stadsstraat als de Kinkerstraat, die in de loop der tijd spontaan van kleur veranderde zonder dat daar transformatiestrategieën voor nodig waren. In Zuidoost is dit alleen met de grootst mogelijke moeite voor elkaar te krijgen.

Waarschijnlijk zou het Zuidoost beter zijn vergaan als vanaf het begin ruimtelijk en stedenbouwkundig zou zijn aangesloten op de bestaande stad. De ijle zone tussen stad en Zuidoost wordt nu als grote belemmering gezien voor de groei van stedelijkheid. We zitten er maar mooi mee opgescheept. Hier keert de goede bereikbaarheid zich ook tegen de wijk: te veel dreven, te veel doorsnijdingen, ijle zones gelardeerd met nutteloos groen waar geen vrouw ’s avonds doorheen wil fietsen.

Lessen

De lessen die ik uit dit vraagstuk trek, zijn, positief geformuleerd: (1) kies voor fijnmazige functiemenging, (2) kies voor adaptieve stedenbouw, (3) sluit nieuwe stadswijken zo naadloos mogelijk aan op bestaand stedelijk weefsel, (4) bouw wijken voor verschillende huishoudens- en inkomensgroepen, (5) kies voor een menselijke maat en (6) (auto)bereikbaarheid is een overgewaardeerde kwaliteit.

Maar goed: wie ben ik? Ik daag iedereen uit tot een eigen reflectie op vergelijkbare casussen in Nederlandse steden. Want professionals moeten natuurlijk niet verantwoordelijk willen zijn voor mislukkingen, maar voor zoveel mogelijk successen.