In het Groene Hart zijn met name lokale en regionale overheden samen beleid aan het formuleren. Toch heeft het Rijk hier ook nadrukkelijk een verantwoordelijkheid. Er is een begin gemaakt met het zoeken naar oplossingen voor de bodemdaling in het veenweidegebied. Dat loopt gelijk op met meer belangstelling vanuit de politiek en bij bestuurders, zowel lokaal, regionaal als bij de nationale overheid.
In het regeerakkoord van kabinet-Rutte III staat als opgave anderhalve megaton CO2-reductie door slim landgebruik genoemd, waar onder meer het tegengaan van de oxidatie van het veen in het veenweidegebied mee wordt bedoeld. Onderwaterdrainage is zelfs in het regeerakkoord opgenomen, ook al zijn er nog geen verdere concrete plannen.
‘Europa dwingt dit af, de wereld is ermee bezig’, constateert Gert Jan van den Born, onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Eind 2016 verscheen Dalende bodems, stijgende kosten waarin hij met enkele collega’s van het PBL de problematiek van de veenbodemdaling in landelijk en stedelijk gebied analyseerde en mogelijke maatregelen adviseerde. Dat deed aardig wat stof opwaaien, vooral natuurlijk vanwege de genoemde twintig miljard euro aan herstelkosten voor de schade als gevolg van verzakte infrastructuur en slechte fundering onder woningen en gebouwen.
Een paar jaar eerder, bij aanvang van het onderzoek, toen Van den Born bij verschillende ministeries langsging om een financiële bijdrage te vragen, was het nog oorverdovend stil gebleven.
Met ‘Parijs’ werd alles anders, omdat Nederland zich daar committeerde aan harde doelstellingen voor de CO2-uitstoot. Het Klimaatakkoord was de ‘gamechanger’, vindt Van den Born. De problematiek van het veenweidegebied kwam in het licht te staan van klimaatdoelstellingen, omdat bodemdaling in feite niets anders is dan oxidatie van veen, waarbij veel CO2 vrijkomt.
Ineens kwam er meer politiek draagvlak bij de nationale overheid. ‘Dan komt vervolgens alles bij elkaar. Ons rapport geeft heel duidelijk aan dat lokale en regionale overheden bij de aanpak een centrale rol spelen. Maar het Rijk heeft ook een belang in het kader van de verantwoordelijkheid voor het klimaatbeleid, de biodiversiteit in de natuur, de landbouw. Het kabinet heeft sindsdien echt een tandje bijgezet.’
Korte termijn
Onderwaterdrainage en peilbeheer zijn voor de korte termijn zinvolle maatregelen om de bodemdaling af te remmen en daarmee de CO2-uitstoot tegen te gaan. ‘De regel is dat als de bodem één centimeter daalt er per hectare twintig ton emissie van CO2 plaatsvindt’, legt Gert Jan van den Born uit. Voor heel Nederland zou de totale emissie van veengronden uitkomen op vier megaton bij één centimeter daling. ‘Met onderwaterdrainage kun je de bodemdaling op vrij korte termijn halveren. Bovendien heb je minder uitspoeling van stikstof naar het oppervlaktewater.
Bij de oxidatie van het veen komen namelijk ook stikstof en fosfaat vrij. Daarom is die boer ook blij als de bodem niet zo hard zakt, want dan houdt de bodem de meststoffen voor het gras vast.’ Redelijk snelle winst dus, met behoud van het veengebied, het agrarische gebruik, het landschap. ‘Als je echt helemaal geen bodemdaling meer zou willen, maak je misschien een kans met het heel slim inzetten van de meest geavanceerde onderwaterdrainagetechnieken in combinatie met uitgekiend landmanagement’, denkt Van den Born.
Een andere optie is het peilbeheer aanpassen: niet elke keer als de bodem is gedaald het slootpeil naar beneden aanpassen. De bodem wordt dan langzaam natter. Op een gegeven moment leidt dat tot verminderde grasopbrengst, tot problemen met zware machines en de koeien die het natte gras vertrappen. De landbouw krijgt er last van, maar dat wil niet zeggen dat de landbouw dan geen alternatieven heeft.
Wel zal steeds nadrukkelijker blijken dat de kwetsbaarheid van het veenweidegebied moeilijk samengaat met intensieve melkveehouderij, benadrukt onderzoeker Van den Born. ‘De biologische boeren die ik heb ontmoet, zijn ook grootschalig bezig, maar die houden daar een goede boterham aan over en ze doen dat door het gebied niet extra te belasten. Uiteindelijk gaat het om het vinden van een goede balans tussen agrarisch gebruik, waterbeheer, biodiversiteit en cultureel erfgoed.’
Urgentie
In en rond het Groene Hart begint er iets te groeien van een integrale visie op en aanpak van de uitdagingen in het veenweidegebied. Met name in het stedelijke gebied, waar de problemen urgenter en de kosten van herstel veel hoger zijn. In technische zin kan er veel, zoals het opvijzelen van woningen en gebouwen, maar wie gaat dat betalen? Hele buurten en wijken tegelijk moeten worden aangepakt, en niet altijd de meest kapitaalkrachtige.
Bestuurders als wethouder Hilde Niezen (GroenLinks) uit Gouda en sinds kort ook burgemeester Liesbeth Spies van Alphen aan den Rijn (CDA) vervullen met Platform Slappe Bodem een trekkersrol. Na het succesvolle congres Heel Holland Zakt in 2016 werd in november 2017 een tweede drukbezocht nationaal congres over veenbodemdaling gehouden. Spies is voorzitter van de samenwerking Alphen aan den Rijn, Gouda (Midden-Holland) en Woerden. Dit samenwerkingsverband heeft het initiatief genomen om een regiodeal Groene Hart op te zetten en de minister van LNV uit te nodigen voor een werkbezoek met het thema bodemdaling.
In het Platform Slappe Bodem werken gemeenten en waterschappen met provincies en kennisinstellingen samen aan politieke en bestuurlijke agendering, kennisdeling, visieontwikkeling en wordt op bescheiden schaal onderzoek uitgezet. In november 2014 heeft Kamerlid Eric Smaling de minister van I&W met een breed gesteunde motie opgeroepen om te werken aan kennisontwikkeling met betrekking tot bodemdaling in Nederland.
Belangrijke stap was het revolverend Fonds Duurzaam Funderingsherstel dat door minister Stef Blok (VVD) is opgezet na jarenlange inspanning van het KCAF. 22 miljoen euro; een schijntje bij wat er echt nodig is (16 miljard euro tot 2050 volgens PBL), maar als eerste stap belangrijk. ‘Gemeenten die van het fonds gebruik willen maken moeten daar zelf geld in stoppen. De banken doen er ook aan mee. Dus een prachtig voorbeeld van wat je met betrokkenheid van de Rijksoverheid kunt bereiken en wat gemeenten alleen niet kunnen’, vindt Jeroen Mekenkamp, secretaris van het platform.
Gemeenten werken al jaren aan verbeteringen en hebben ambitieuze projecten opgezet als Stevige Stad op Slappe Bodem in Gouda en Proeftuin Krimpenerwaard. Ze wijzen er tegelijkertijd op dat het Rijk en de provincies systeemverantwoordelijkheid hebben, legt hij uit. Mekenkamp: ‘Gemeenten en waterschappen hebben goede ervaringen, data en modellen nodig om hun beleid te verbeteren.
Daarom hebben we in samenwerking met STOWA, Provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat het ‘Kennisprogramma klimaat, water, bodemdaling’ opgezet, met als doel meer overzicht en verbinding tussen projecten in steden, kleine kernen en het landelijk gebied. We pleiten voor een nationale aanpak om de kennisvoorziening eindelijk op peil te brengen.’
Mekenkamp geeft aan dat er inmiddels goede samenwerking is met de landelijke koepels Unie van Waterschappen en de VNG. ‘We zien echt dat dit dossier nu kabinetszaak is en de Tweede Kamer houdt de minister scherp, gelet op de vele vragen die er gesteld zijn over klimaat, bodemdaling en waterveiligheid tijdens de begrotingsbehandeling.’ Ook ambtelijk wordt het thema bij het Rijk inmiddels opgepakt.
En dat is echt nodig, zo benadrukt hij. ‘We staan voor een enorme transitie in zowel het landelijke als het stedelijke gebied. We ontkomen er niet aan om een aantal grote, lastige opgaven te koppelen om verder te komen.’