Sander de Rouwe maakt zich hard voor de leefbaarheid van binnensteden. Voor de Retailagenda is hij de aanjager van het thema regionale sturing.’Ik weet zeker dat we het spook van de verloedering kunnen uitdrijven’, aldus de gedeputeerde provincie Fryslân en portefeuillehouder retail binnen het IPO.

Samenwerking en regionale afstemming is daarbij erg belangrijk vindt De Rouwe: ‘Door samen te werken, kun je zorgen voor goede winkelcentra die veel werkgelegenheid opleveren en waar geen sprake is van leegstand.’

De rol van de (gezamenlijke) provincies

De problematiek rondom de leegstand heeft in 2015 geleid tot het opstellen van een Retailagenda op initiatief van het ministerie van Economische Zaken.De afgelopen twee en een half jaar hielden provincies zich vooral bezig met het op de agenda krijgen van retail. Ze onderzochten koopstromen, maakten die inzichtelijk en zorgden dat gesprekken plaatsvonden. Soms werd dit opgevolgd door passages in beleid. Vorig jaar sloten alle twaalf provincies een RetailDeal met de minister om het aantal vierkante meters winkeloppervlakte drastisch naar beneden te brengen.

'Als gemeenten onderling niet afstemmen, kunnen de problemen niet worden opgelost'

Eén van de opdrachten die De Rouwe (net als zijn collega gedeputeerden in andere provincies) nu heeft, is het bij elkaar brengen van gemeenten. ’Als gemeenten onderling niet afstemmen, kunnen de problemen niet worden opgelost. Steden en gemeenten gaan aan de slag met hun eigen groei; dat leidt tot concurrentie en gaat ten koste van de winkelcentra in andere steden. Nu hoeft leegstand nog niet eens echt een probleem te zijn, maar vaak brengt leegstand verkrotting met zich mee. En dat is wel degelijk een probleem. Het leidt tot afname van de leefkwaliteit en van de ruimtelijke kwaliteit en het is slecht voor de economie. Een goede retailsector zorgt namelijk voor ongekend veel banen’, aldus De Rouwe.

IPO als platform

Regionale sturing is dus van belang. Hiervoor maken provincies nu een plan van aanpak. ‘Dit doen we nog steeds met respect voor eigen ambitie en tempo van de provincies, maar met meer resultaat dan voorheen’, vertelt de Rouwe. Hij is van mening dat het belangrijk is verschillen tussen provincies te blijven zien en gebruiken. En gelukkig zijn die verschillen er.

In sommige provincies, zoals Noord- en Zuid-Holland, wordt gewerkt met regionale afstemmingscommissies. Deze commissies beoordelen plannen van gemeenten op het gebied van retail en geven daar advies over.

Andere provincies, zoals Friesland, werken nauw samen met de gemeenten om binnensteden te versterken. Weer andere provincies leveren een financiële bijdrage om hun retail een boost te geven. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Limburg en Overijssel. De Rouwe probeert alle goede ideeën en voorbeelden te verspreiden over de provincies. Zo kan hij andere provincies motiveren en inspireren. ’Het IPO is en blijft van belang omdat je ook te maken kunt hebben met retail die de provinciegrenzen overstijgt. De gevolgen van een nieuwe outlet in Assen, voel je bijvoorbeeld ook in Groningen.’

Provincies hebben hoge ambities

Momenteel wordt hard gewerkt aan een vervolg op de Retailagenda. Daarbij richten de provincies zich vooral op het realiseren van een gezonde en toekomstbestendige retailstructuur in Nederland met aandacht voor de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten, passend bij de regio.

Kwantitatief gaat over de hoeveelheid winkeloppervlakte. De Rouwe benoemt het belang van een open gesprek over hoeveel meter retail er daadwerkelijk nodig is in een stad. Als er te veel meters zijn, moet er een andere bestemming voor winkelpanden worden gezocht. In middelgrote steden worden er vaak wooneenheden van gemaakt. Waar dat niet kan, moet er eventueel gesloopt worden.

De kwalitatieve aspecten gaan over de kwaliteit van een winkelgebied. Als een gebied kampt met leegstand, kan het een oplossing zijn te zorgen voor andere publiekstrekkers. Ondernemers zijn daar zelf vaak erg innovatief in. Zij zorgen voor blurring (winkels waar je bijvoorbeeld ook kunt lunchen) of halen het ambacht naar de binnenstad. Of ze brengen het pand van waaruit internetbestellingen worden geleverd naar de binnenstad, zodat producten weer zichtbaar zijn.

Het gaat steeds meer om de beleving van producten en minder om het kopen. Mensen willen vooral: proeven, zien, ervaren, ruiken. Daar kan de ondernemer op inspelen.

Dat betekent ook dat ondernemers belangrijk zijn als het gaat om een gezonde en toekomstbestendige infrastructuur. Zij weten als geen ander wat de wens is van hun klanten en waar verandering en innovatie nodig is. Daarnaast zijn de ondernemers degenen die de gevolgen van de Retailagenda merken, dus hun draagvlak en betrokkenheid is belangrijk. Gemeenten spelen ook een rol. Zij zijn de aangewezen partij om te benoemen wat plannen op het gebied van retail betekenen voor ‘hun’ binnenstad.

De realiteit in beeld

Provincies zijn de aangewezen partijen om plannen te maken en de realiteit in beeld te brengen. Provincies onderzoeken koopstromen, waardoor gemeenten nu ook kunnen zien wat de trends zijn in de hele provincie. Denk bijvoorbeeld aan: verschuivingen van koopgedrag, verschuivingen in de waardering van binnensteden, plancapaciteit en trends in leegstand. Deze trends kunnen provincies samen met gemeenten en de sector aanpakken. Dat is soms moeilijk, want uiteindelijk zullen er winkelstraten zijn die dicht moeten.

'Uiteindelijk zullen er winkelstraten zijn die dicht moeten.'

Desondanks is De Rouwe optimistisch. De geschetste aanpak is sterk, omdat er veel draagvlak voor de rol van de provincies is vanuit het bedrijfsleven. Zij hebben provincies gevraagd mee te doen en provincies hebben snel kunnen leveren. De Rouwe weet het zeker: ‘Samen kunnen we het spook van de verloedering uitdrijven!’