Donderdag 30 november 2017, het Brabants Dagblad kopt op de opiniepagina met ‘Zombienatuur: doodstil’. Dit stond boven een opinieartikel dat ik samen met Frans Post had geschreven over de enorme afname van biomassa van vliegende insecten in Duitse natuurreservaten met maar liefst 75 procent in de afgelopen 27 jaar (zie voetnoot). De oorzaken van de achteruitgang konden door de onderzoekers niet onomstotelijk worden aangetoond, omdat belangrijke informatie uit de directe omgeving van de Duitse natuurreservaten ontbrak. Wel konden ze met de beschikbare informatie aantonen welke oorzaken het niet waren: niet klimaatverandering (dat zou zelfs moeten leiden tot meer insecten), niet verandering van landgebruik, noch in het reservaat, noch in de directe omgeving, niet vanwege veranderingen in de vegetatiesamenstelling of veranderingen van het beheer in het reservaat, et cetera.
Hoofdverdachte: intensieve landbouw
De overgebleven, maar onbewezen, hoofdverdachte: intensivering van de landbouw in de onmiddellijke nabijheid van de reservaten. Waren deze boerenweilanden eind jaren tachtig van de vorige eeuw nog extensieve hooi- en weilanden, nu zijn het zeer intensief gebruikte graslanden die minstens vijf- of zesmaal per jaar worden gemaaid, frequent worden gescheurd, geploegd en weer opnieuw ingezaaid met een eentonige samenstelling, maar wel hoogproductief. De consequentie hiervan is dat met name insecten met een langere ontwikkelingsduur (van circa een half jaar, zoals sommige rouwmuggen, tot meerdere jaren, zoals de meikever) het steeds moeilijker krijgen om in de onvoorspelbare landbouwomgeving hun levenscyclus te voltooien. En juist deze insecten leveren een belangrijke bijdrage aan de vliegende biomassa.
Maar het ging toch om de natuurreservaten, hoor ik u zeggen. Jazeker, maar in het voorjaar ziet het boerenland er met het veel groenere gras aantrekkelijker uit dan het reservaat, dus veel insecten wagen zich in dat boerenland, niet wetend dat daar enkele weken later het leven op zijn kop wordt gezet: een echte ecologische val. Kortom, jarenlang verdwijnen er insecten uit het reservaat en komen ze niet meer terug.
Tweede verdachte: pesticiden
Een andere mogelijke verklaring, die niet met gegevens kon worden onderbouwd, is de invloed van allerlei nieuwe pesticiden. Sinds 1995 zijn neonicotinoïden in gebruik, middelen die uiteraard dodelijk zijn voor insecten bij consumptie, maar die ook al in heel lage doses zorgen voor oriëntatieproblemen bij bijen en mogelijk ook bij andere insecten die oriëntatie nodig hebben voor bijvoorbeeld het paargedrag. In Duitsland wordt echter het gebruik van deze middelen niet of nauwelijks geregistreerd en zeker niet op perceelniveau, en dat is nodig voor een goede vergelijking. Deze middelen komen ofwel de reservaten binnen, of de insecten sterven eraan in het boerenland, zoals hierboven al geschetst.
Deze schets geeft een beeld van het huidige boerenland als een ware groene woestenij, ongeschikt voor vrijwel elke levensvorm, behalve het door de boer bedoelde gewas. Is dat ook zo? Is er echt sprake van een zombielandschap, van zombienatuur; het lijkt mooi groen, maar is zo dood als een pier? Laten we het eens van de andere kant benaderen: niet de vliegende insecten uit de reservaten, maar de niet-vliegende bodemdieren van het boerenland. De boer zal zo toch voordeel moeten hebben van een florerend bodemleven, dus daar zal de teruggang in diversiteit en hoeveelheid toch zo’n vaart niet lopen.
Bodemfauna gedecimeerd
Niets blijkt minder waar: in het kaartje van Nederland is aangegeven met zwart waar de bodemfauna aantoonbaar is gedecimeerd en daardoor zijn natuurlijke rol bij de afbraak van organische stof (de kringloopfunctie) en regulering van plaagorganismen niet meer kan vervullen. Deze kaart is gemaakt op basis van een GIS-bestand (geografisch informatie systeem), waarin meegenomen is de mate van bemesting (is evenredig met intensiteit van grondgebruik), het bodemtype en de grondwaterstand. Vervolgens is op vijftig willekeurig gekozen plaatsen gecontroleerd of de voorspelling van een uitgekleed bodemleven ook klopt: het klopte als een zwerende vinger! Maar heeft de boer hier zelf dan geen last van, dat de bodem niet meer functioneert, zoals deze het behoort te doen? Kennelijk moeten we constateren dat technische hulpmiddelen de rol van het bodemleven hebben overgenomen. De afgifte van plantenvoeding (door afbraak van organische stof) wordt natuurlijk gecompenseerd, en meer dan dat, met mestgiften.
Plaagregulatie
Plaagregulatie kan worden geregeld met bestrijdingsmiddelen. Inderdaad de rol van het bodemleven is niet meer nodig, alleen wij doen het nogal onbeholpen. We geven veel te veel mest, waardoor veel nitraat uitspoelt naar het grondwater. Gevolg hiervan is dat veel drinkwaterputten onder boerenland zijn gesloten, of het water moet worden bijgemengd met water van onder meer natuurgebieden, dat nog wel schoon is. Het gebruik van pesticiden vormt een vicieuze cirkel, door deze middelen gaan nog meer dieren dood, dus nog minder regulering, dus meer pesticiden enzovoort.
Geen wonder dat andere dan de bodemdieren het ook moeilijk krijgen; de bodem is de basis van ons bestaan. We zijn in staat om grote delen van die basis de vernieling in te helpen door het te gebruiken als een soort substraatteelt, waarvan helaas het substraat niet kan worden vervangen. Hoe kunnen we deze trend keren en is het nog wel mogelijk om het boerenland te herstellen? Biologische landbouw en/of organische landbouw zijn goede alternatieven, maar laten we elkaar geen sprookjes vertellen, met alleen deze vormen van landbouw kunnen we niet iedereen voeden.
Tweedeling in de landbouw
We zullen naar een tweedeling van de landbouw moeten: een intensieve gesloten landbouw in kassen, schuren en agro-industriële complexen, waar goede zorg wordt gedragen voor dierenwelzijn, waaruit geen uitstoot plaatsvindt van ammoniak (stank), waar de mest ter plekke wordt vergist en daarmee energie levert voor het bedrijf en de naastgelegen verwerkingsbedrijven, waarmee vervoer wordt geminimaliseerd. Veevoer kan worden gemaakt van kroos en algen die in etageconstructies een veel groter oppervlak kunnen gebruiken dan grondgeboden landbouw. Deze ABC’s (agro business complexen) liggen bij voorkeur aan een goede infrastructuur (waterwegen, spoorlijnen snelwegen) en dus niet ver in het achterland met alle problemen van dien.
Ten tweede zal de grondgebonden landbouw veel minder intensief moeten, daarmee zal de productie natuurlijk licht afnemen, waarmee de prijzen zullen stijgen. Daar staat echter tegenover dat maatschappelijke kosten van bijvoorbeeld het zuiveren van drinkwater uiteindelijk kunnen worden vermeden. Prijzen van voedsel mogen ook best stijgen, laten we ons realiseren dat we nog nooit zo’n klein deel van ons inkomen aan voedsel hebben hoeven besteden als op dit moment. Het prijsverschil zijn de milieukosten, die we beter vroeger dan later kunnen gaan voldoen.
Prof. dr. Henk Siepel, hoogleraar Dierecologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen