Traditioneel wordt de bijdrage van infrastructuur aan de economie uitgedrukt in de waarde van de assets. Een tekortkoming, volgens wetenschappelijk directeur van NGinfra Margot Weijnen: ‘Wat is een weg waard als niemand eroverheen rijdt? En wat is een gasleiding nog waard als de Nederlandse gemeenten in 2030 aardgasvrij willen zijn? Infrastructuur krijgt (meer)waarde door het gebruik.’
Onderzoek
In samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deed NGinfra onderzoek naar de vraag wat infrastructuur bijdraagt aan het Bruto Binnenlands Product (bbp). Infrastructuur is gedefinieerd als ‘de systemen die de samenleving en de economie voorzien van een aantal basisdiensten’, namelijk:
-waterveiligheid en watermanagement
-energievoorziening (elektriciteit, brandstoffen en warmte)
-informatie- en telecommunicatiediensten (vast en mobiel)
-transport van personen en goederen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en door de lucht)
-drinkwatervoorziening
-afval(water) inzameling en behandeling
Het CBS maakte de selectie uit de SBI van de bedrijfstakken die onderdeel zijn van de productie- en leveringsketens van deze basisdiensten. Op basis daarvan* is een benadering gegeven van de totale toegevoegde waarde van de nationale infrastructuur als een systeem van basisvoorzieningen voor de nationale economie.
Gemiddeld 10 procent
Uit het onderzoek blijkt dat de bijdrage van infrastructuur aan het bbp in de jaren 1995-2015 uitkomt op 12 tot 14 procent. 'De bijdrage is gedurende die jaren behoorlijk stabiel; fluctuaties worden vooral veroorzaakt door fluctuaties in de olie- en gasprijzen. Als we die factoren weglaten, komen we uit op een constante bijdrage van circa 10 procent aan het bbp', schrijft wetenschappelijk directeur Margot Weijnen in NGinfraMagazine dat volgende week uitkomt op het congres InfraTrends. Tijdens dit congres van NGinfra komen ruim 150 managers, bestuurders, beleidsmakers en wetenschappers bijeen om onder meer in gesprek te gaan met elkaar over de waarde van samenwerking op het gebied van verduurzaming, toekomstverkenning en beschikbaarheid.
Toekomstige infrastructuurontwikkeling
De opdracht voor het onderzoek werd gegeven door Next Generation Infrastructures (NGinfra). Dit kennisplatform van Rijkswaterstaat, ProRail, Havenbedrijf Rotterdam, Schiphol Group, Alliander en Vitens doet onderzoek met als doel de gemeenschappelijke kennisvragen te beantwoorden over toekomstige infrastructuurontwikkeling in Nederland. 'Een belangrijke gedeelde kennisvraag is die naar de betekenis van de Nederlandse infrastructuur voor de Nederlandse samenleving', schrijven algemeen directeur Aernout van der Bend en voorzitter van bestuur Ronald Paul (COO Havenbedrijf Rotterdam) in de bijbehorende oplegnotitie. ‘Op die vraag is het antwoord niet zo maar voor handen. De studie is een eerste stap, die zich beperkt tot een macroeconomisch perspectief op de bijdrage van infrastructuur aan de Nederlandse economie. Dat perspectief betreft de directe toegevoegde waarde.’
Dialoog over de waarde
Wetenschappelijk directeur Margot Weijnen van NGinfra: ‘De dialoog over de maatschappelijke waarde van infrastructuur gaat veel verder dan de ad-hocdiscussies die opvlammen als een onderdeel van de infra ‘het even niet deed’. De dialoog moet gaan over de samenleving en economie die we voor de toekomst willen en over de rol die infrastructuur daarin heeft. Dat gaat bijvoorbeeld over volksgezondheid. Zonder gezond drinkwater en een hygiënische afvoer van afvalwater, had onze samenleving er heel anders voor gestaan.’
De dialoog gaat volgens Weijnen nog veel verder. Infra heeft namelijk ook een sociale dimensie. Ze vervolgt: ‘Voor alle burgers zijn algemene voorzieningen beschikbaar tegen een redelijke, gereguleerde, prijs. Dit is iets om in het achterhoofd te houden nu er steeds meer nieuwe manieren worden ontwikkeld om decentraal, tot op individueel niveau, stroom op te wekken. Tot nu toe zijn de stimuleringsprogramma’s voor bijvoorbeeld zonnepanelen financieel binnen handbereik voor de ‘hogere inkomens’. Mensen met een lager inkomen hebben meestal het geld niet om zonnepanelen aan te schaffen. Via de belasting betalen zij echter wel mee aan stimuleringspremie’s waar ze zelf nooit voor in aanmerking kunnen komen. Hoe past dat in het idee dat infrastructuur draait om essentiële voorzieningen die voor iedereen beschikbaar en betaalbaar moeten zijn?’