De ogenschijnlijk simpelste rechtvaardiging voor hoogbouw is dat stedelijk wonen populair is en dat we geen weilanden meer willen volbouwen. Als het horizontaal uitsmeren van steden geen optie meer is, dan blijven verticale methoden over. Het belooft er nog lekker stedelijk mee te worden ook. Want hoogbouw = hoge dichtheid = veel mensen = levendige straten. Voor velen vormt hoogbouw bovendien een geweldig woonmilieu dat er nu weinig is en het geheel aan Nederlandse woonlandschappen dus diverser maakt. Vergezichten vanuit torens spreken tot de verbeelding. Vergezichten op torens eveneens: skylines maken een wijk herkenbaar op grote afstand zonder dat je de kaart erbij nodig hebt. Ze verhogen de leesbaarheid van de stad. Veel Rotterdammers bijvoorbeeld zijn apetrots op hun skyline.
Toch ligt het ingewikkelder. Veel steden die zich op plaatjes verkopen met hun skyline hebben wat te verbergen op straatniveau. Onder de torens is het er opvallend vaak juist doods en saai. Skylines als marketing van de armoede: alleen op afstand is de stad de moeite waard. En zelfs dat valt volgens sommigen te betwisten, want zijn torenensembles tegen een blauwe achtergrond eigenlijk geen internationale eenheidsworst? Het is veelzeggend dat er voor ‘skyline’ geen authentiek Nederlands woord is.
Verticale suburbs
Er is meer kritiek op hoogbouw: windhinder, disproportionele bouwkosten, afhankelijkheid van grote ontwikkelaars. En allerlei sociologische problemen: anonimiteit, liften met onbekenden, verlies van contact met de straat, torenkinderen die niet zomaar buiten mogen spelen. Richard Florida schreef over hoogbouwclusters: “Verticale suburbs waar bewoners en gebruikers elkaar niet gemakkelijk ontmoeten.” Als klap op de vuurpijl rekenen slimme stedenbouwkundigen voor dat hoogbouw helemaal niet nodig is voor hoge dichtheden. Europa’s dichtstbevolkte wijk is het 11e arrondissement in Parijs. Zonder hoogbouw. En krap bemeten vaak, dat wel.
Pleitbezorgers van hoogbouw stellen New York daar vaak tegenover. De stad zou het levende bewijs zijn voor wolkenkrabbers als succesvolle dragers van bruisende hoogstedelijkheid. Maar wie beter kijkt, ziet dat zelfs Manhattan voor het grootste deel niet uit hoogbouw bestaat en dat het juist onder de iconische torens rondom Wall Street saai is. Juist enkele bruisende buurten waar New York beroemd om is, zoals Chinatown, Soho of Greenwich Village, hebben nauwelijks hoogbouw. Het enige New Yorkse hoogbouwgebied dat ook vaak leuk is op straat, is Midtown, tussen het Empire State Building en Central Park. Dat is dus het gebied waarvan we kunnen leren. Maar waarmee we ons ook niet te snel rijk moeten rekenen. Want Midtown ontleent haar levendigheid vooral aan haar centrale ligging in een populaire, diverse, dichtbevolkte miljoenenstad met weinig ruimte voor auto’s. Wie die torens kopieert naar pakweg de Rotterdamse Kop van Zuid, kopieert die levendigheid dus niet zomaar mee.
We kunnen daarom misschien beter leren van een recent onderzoek van de Utrechtse stedenbouwkundige Marlies de Nijs naar Nederlandse torenbouw van de afgelopen tien jaar. Daaruit blijkt kort samengevat dat hoogbouw kan samengaan met een aantrekkelijk en levendig straatniveau, maar dat dat toch in tachtig procent van de gevallen niet goed uitpakt. Hoogbouw is dus oppassen geblazen.
Geest uit de fles
Per saldo is het dus maar de vraag of de argumenten voor hoogbouw het winnen. Maar technisch kan het steeds gemakkelijker, en velen willen het, mede gedreven door ambitie en optimisme. Hoogbouw is on the rise, de geest is uit de fles. Laten we er daarom het beste van maken, met hoogwaardige torens en vooral met aantrekkelijke, levendige plinten en straten aan hun voeten. Een pittige opgave, zoals de weerbarstige praktijk laat zien, maar het kan wel. Een mooie uitdaging voor planners die niet hoog van de toren blazen, maar er met realisme en dienstbaarheid mee aan de slag gaan.
Wie overigens vindt dat dit stukje niet geheel neutraal praat over hoogbouw, heeft waarschijnlijk gelijk. Want de auteur heeft hoogtevrees.
Planoloog bij de gemeente Amsterdam