Wijzelf waren de anywheres: hoogopgeleid, internationaal blikveld, overal (anywhere) uit de voeten kunnend. Daartegenover staan de somewheres: mensen die meer geworteld zijn in een bepaalde baan, een bepaalde vaardigheid, een regio, een wijk, een gemeenschap. Zij zijn lager opgeleid, vinden globalisering bedreigend, hebben weinig met immigranten en stemmen Brexit. De spreker vond dat het transformerende Amstel III uiteindelijk een somewhere moest worden.

Het zijn natuurlijk stereotypen, maar de boodschap deed ertoe. De wereld verandert, verstedelijkt, migreert, maar de menselijke aard verandert niet in hetzelfde tempo mee. Op verschillende schaalniveaus is die wrijving zichtbaar, en niet alleen bij somewheres. Op landelijk niveau met toenemend nationalisme en immigratie als loodzwaar politiek hangijzer. In Amsterdam met groeiende weerzin tegen toerisme, Airbnb, expats en buitenlandse vastgoedinvesteerders.

Dit is Londen

Kort geleden las ik het boek ‘Dit is Londen’, waarin auteur Ben Judah de groeiende lappendeken van vluchtige Londense migrantengroepen beschrijft, van Russische oligarchen en Arabische miljonairs tot Ghanese schoonmakers en Afghaanse zwervers. Het boek liet een indruk achter van een desintegrerende stad met veel subculturen, maar met steeds minder stabiele gemeenschappen. Een stad als oord van toevlucht of doorgang, maar steeds minder een stad van zijn. Het percentage inwoners dat in de stad is geboren, daalt hard. Londen als extreme anywhere, met steeds minder somewheres.

Het zijn de ideale omstandigheden voor groeiende teleurstelling en eenzaamheid, zoals kort geleden ook over Amsterdam stond te lezen. Dat Parool-artikel verhaalde over de transformatie van Amsterdam tot kolkende metropool, met anonimisering als wrang neveneffect. Vrienden en buren vertrekken uit de wijken die in opkomst zijn. Buurtwinkels gaan dicht - onderschat niet het effect van een groenteman die zijn buurman gedag zegt -, het stamcafé maakt plaats voor een koffiewinkel met een ander publiek. Toeristen en expats strijken neer in de wijk om binnen de kortste keren te vertrekken. Dat veroorzaakt onthechting, woede en eenzaamheid. Een nog recenter bericht verhaalde over gezinnen die het te duur wordende Amsterdam de rug toekeren. Aangezien juist gezinnen in vele opzichten grote buurtinvesteerders zijn, is dat slecht nieuws voor de Amsterdamse buurten.

Gemeenschapsdieren

Van oudsher is de mens een gemeenschapsdier. Eeuwenlang leefden we in overzichtelijke groepen. Groepsleden plukken de vruchten van die geborgenheid, maar dragen er zelf ook aan bij. Over de stad als gemeenschap schreef Jane Jacobs de beroemde woorden: ‘Cities have the capability of providing something for everybody, only because, and only when, they are created by everybody’. Een gezonde gemeenschap vereist dus een bepaalde balans tussen profiteren en investeren. Die balans raakt verstoord zodra er een te grote losse, vluchtige laag bij komt die geen deel uitmaakt van de gemeenschap, omdat ze dat niet kunnen (zoals toeristen), niet willen (zoals sommige immigranten) of niet mogen (zoals illegalen). Profiteren en investeren gaan dan niet meer gelijk op.

Ook in organisaties is dat voelbaar. Een collega van mij vergeleek ons grote flexwerkgebouw aan het Amsterdamse Weesperplein laatst met een vertrekhal van Schiphol: groot, anoniem, met een komen en gaan van mensen die je lang niet allemaal kent. Met veel externen, die wel werken, maar geen cultuurdragers van de organisatie zijn. Het is dynamisch, maar niet geborgen, waardoor velen zich er onprettig bij voelen en op zoek gaan naar eigen ankerpunten om zich heen.

Op alle schaalniveaus is het hetzelfde: de meeste mensen zoeken de geborgenheid van een gemeenschap. Ook veel anywheres die denken dat niet nodig te hebben, trekken naar hun eigen subculturen van Londen, New York, Shanghai of het Weesperplein. Ook zij maken hun gemeenschappen, bijeengehouden met kerosine. En wat dubbelhartigheid betreft kunnen ook veel somewheres er wat van: ze houden niet van buitenlanders, maar zijn wel zelf toerist in Turkije.

De lessen voor de planoloog

Uiteindelijk verschillen we dus niet zoveel van elkaar. Ieder probeert op z’n eigen wijze wat graantjes van de globalisering mee te pikken, maar voelt de wrijving ervan ook. Anonimisering, eenzaamheid: het zijn moeilijk te begrijpen thema’s, die in onze hoofden niettemin een grote rol spelen. Minder migratie, zeggen velen. Meer bewonersondernemingen en gezamenlijke maaltijden, zeggen anderen.

Misschien, maar ook planologen moeten er lessen uit trekken. De vele duizenden woningen die Amsterdam de komende jaren gaat bouwen, moeten geen eenzame torenflats voor expats worden, maar plekken vormen waar mensen elkaar tegenkomen. Flexibele plekken waar wordt gewoond en gewerkt, die mensen naar hun hand kunnen zetten. Een geborgen openbare ruimte, mogelijkheden voor gezamenlijke tuinen of buurtcultuur. Particulier opdrachtgeverschap. Menging, beloopbaarheid, veiligheid, couleur locale. De stad moet een aaneenrijging zijn van buurten, van gemeenschappen. Inderdaad: planologen moeten zoveel mogelijk somewheres laten bloeien.

Fijne zomervakantie!

Martin van der Maas
Planoloog bij de gemeente Amsterdam