1. Hoe is het op het moment gesteld met de planvoorraad in de provincie Zuid-Holland?

‘Er zijn ontelbaar veel onderzoeken gedaan naar de behoefte, waaruit verschillende antwoorden komen. Volgens de ene onderzoeker hebben we tot 2030 200.000 woningen nodig, de ander rept van 250.000. Eén ding is echter duidelijk: het is meer dan we met het huidige bouwtempo kunnen realiseren. We hebben onderzoek gedaan naar de oorzaken voor de vertraging en kwamen uit op drie hoofdoorzaken:

  1. Er zijn te weinig harde plannen. De harde planvoorraad bedraagt ongeveer 70.000 woningen, dus waar kant-en-klare bestemmingsplannen klaar liggen en ontwikkelaars meteen kunnen bouwen. Dan staan er nog 70.000 woningen in visies van gemeenten, en moeten er nieuwe plannen komen voor de bouw van nog eens 70.000 huizen. Veel van de bestaande plannen zijn zacht tot boterzacht.

  2. Een ander bekend probleem is de financiering. Dit is vooral een belemmering voor binnenstedelijke woningbouw. We zoeken samen met de Rijksoverheid, gemeenten en ander provincies naar instrumenten om die financiering te regelen bij binnenstedelijke gebiedsontwikkelingsprojecten. Gaat dat puur om het eerste zetje, en kun je dat misschien als overheden regelen via een gezamenlijk fonds? Of moet er structureel geld bij?

  3. De regelgeving vormt een derde belemmering. De parkeernorm in de stedelijke omgeving is een goed voorbeeld. Het realiseren van parkeerruimte kost ontwikkelaars klauwen met geld, circa 30.000 euro voor een gebouwde parkeerplaats die vaak leegstaat, omdat de bewoners hem niet afnemen omdat ze het te duur vinden. Mijn oproep aan gemeenten is: kijk daar als gemeente kritisch naar, en durf de parkeernorm ook eens los te laten in bepaalde situaties.’

2. GS gaat nu strenger toezien op de planvoorraad bij gemeenten. Nemen jullie daarin ook de kwalitatieve vraag mee?

‘Elke drie jaar vroegen we gemeenten al te rapporteren over hun woonvisies. Maar dat was vooral een exercitie in aantallen te bouwen woningen. We hebben net een uitvraag gedaan waarin we ook expliciet naar de kwaliteit van de voornemens kijken: dus welke woonmilieus ga je bedienen; hoe zit het met de verhouding koop en huur? Voor de sociale woningbouw zien we bijvoorbeeld een tekort ontstaan en daarover hebben de Statenfracties hun zorgen geuit.

3. Is het vooral een kwalitatief vraagstuk waarbij gemeenten passen voor nog meer sociale woningbouw?

‘Ik merk niet dat gemeenten niet willen, maar ze ondervinden hoe dan ook nadelen van een groter aandeel sociale huurwoningen, omdat bewoners van een sociale huurwoning vaker dan gemiddeld afhankelijk zijn van door de gemeenten geleverde steun. Dat betekent dus iets voor hun sociale budgetten, die eerder leegraken. Vanuit een stad als Rotterdam, maar ook ander steden, is de provincie opgeroepen om meer te sturen op de verdeling van de contingenten sociale woningbouw. Zodat een bepaalde gemeente niet alles in zijn eentje hoeft op te vangen, maar er een eerlijke verdeling tussen gemeenten onderling tot stand komt. Vroeger werd dit onderwerp opgepakt door de WGR+- regio’s (stadsregio’s, red.), maar die zijn ontmanteld. Dat ging destijds overigens in goed overleg tussen verschillende stakeholders en dat is ook onze doestelling. Maar iemand moet de regie nemen, zeker rondom die sociale woningbouw. Dat gaan wij nu dus doen.’

4. Van de kant van gemeenten hoor ik vaak dat zij juist het gevoel hebben te worden tegengewerkt in hun woningbouwambities: de provincie zou te weinig planruimte geven. De gemeente Alphen aan den Rijn geeft dat bijvoorbeeld aan. Met ander woorden: u heeft de problemen zelf veroorzaakt.

‘Ik ken het verwijt uit Alphen aan den Rijn waar een ambitie is om te bouwen in de Gnephoek, nu nog een groen weiland. Volgens mij zou je moeten beginnen met bouwen rondom de stations. Dan speelt nog de discussie over de vraag voor wie je bouwt. Veel middelgrote steden gebruiken het argument dat ze een overloopgebied zijn voor de vraag uit Amsterdam of Rotterdam. Dan mikken ze vaak op de hogere inkomensgroepen, terwijl een stad als Rotterdam juist hogere inkomensgroepen aan de stad wil binden en daarvoor bouwt, bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid. Kortom: de provincie spant zich in om te helpen bij het versnellen van woningbouw. Maar dit betekent niet dat gemeenten kunnen bouwen wat ze maar willen en waar ze maar willen. Het gaat om de juiste woning op de juiste plek.’

5. Welk drukmiddel heeft de provincie om gemeenten tot bouwen te bewegen, al dan niet sociaal?

‘In principe kun je een reactieve aanwijzing geven of met een zogeheten provinciaal inpassingsplan vastgestelde plannen ongeldig maken en zodoende nieuwe planvorming afdwingen. Het zwaarste middel is een voorontwerp bestemmingsplan, waarmee je de gemeentelijke planvorming stillegt. Maar ik ben niet zo van slaan met knuppels. Liever helpen we gemeenten aan de voorkant. Vandaar dat we met een verstedelijkingsagenda zijn gekomen en we samen met gemeenten op zoek zijn naar nieuwe financieringsoplossingen voor binnenstedelijke woningbouw. Want onze ambitie is nog altijd dat het in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied moet gebeuren. Daarmee doel ik niet enkel op Rotterdam, maar op de vele middelgrote steden en kleinere kernen waar in beginsel nog voldoende ruimte is voor nieuwe woningbouw.’