Stedenbouwkundige plannen waar je van gaat watertanden of je doen huiveren, het is maar welke bril je opzet. Stedenbouwkundige Paul Kurstjens ging naar Hongkong om te kijken welke lessen we kunnen leren van deze metropool met circa zeven miljoen inwoners.
Het beeld van Hongkong uit de media en de boeken komt niet geheel overeen met het beeld dat ik kreeg na twee weken banjeren door deze immense stad. Allereerst kort aandacht voor de woongeschiedenis van Hongkong.
Volkshuisvesting
Hongkong was ten tijde van de Engelse bestuursperiode het kapitalistische mekka van China, is de algemene gedachte. Dus de woningmarkt zou wel ongereglementeerd zijn geweest. Niets is minder waar. Nadat op kerstavond in 1953 de wijk Shek Kip Mei afbrandde, met 53.000 daklozen tot gevolg, startte de overheid een sociaalwoningbouwprogramma dat het grootste ter wereld zou worden. Met het tienjarenprogramma dat, na een periode van verdichten in bestaand stedelijk gebied, in 1973 het daglicht zag, werd een volkshuisvestingsorganisatie opgetuigd die gezelschap kreeg van een organisatie die zorg droeg voor particuliere woningbouw met subsidie (een soort PPS-constructie met premiekoopregeling).
Met jaarlijks 35- tot 40.000 nieuwe woningen ontstond na pakweg tien jaar een woningmarkt die voor de helft bestaat uit particulier eigendom en voor de andere helft uit sociale woningbouw met premiekoopwoningen. In deze periode werden zeven new towns uit de grond gestampt waarvan ik er eentje zal uitlichten. Deze kordate handelswijze kon overigens alleen slagen doordat alle grond in eigendom is van de overheid die haar grond verpacht en met de opbrengsten daarvan de infrastructuur en voorzieningen bekostigt.
Vanwege het ongenaakbare landschap van bergen en zee is de hoeveelheid te bebouwen grond echter gering waardoor er op een betrekkelijk klein oppervlak veel woningen verrezen die voor Nederlandse begrippen klein (driekwart is kleiner dan 70 vierkante meter) en heel duur zijn. Een koopwoning van ongeveer 40 vierkante meter kost momenteel in de new towns circa een half miljoen euro en in het centrum het tweevoudige. Vanaf 1998 wil de overheid het woningbezit laten stijgen van 50 naar 70 procent.
Tin Shui Wai
De bouw van deze nieuwe stad uit het tienjarenprogramma – ongeveer drie kwartier met de metro westwaarts van het centrum – startte in 1990. Deze telt nu ongeveer 300.000 inwoners op ongeveer 4,3 km2 met een gemiddelde woningbezetting van 3,84. Als we Tin Shui Wai op de stad Utrecht projecteren – die nu ongeveer 340.000 inwoners telt met een gemiddelde woningbezetting van 2,35 – zien we onmiddellijk hoe compact Tin Shui Wai is. Of hoe ruim Utrecht, het is maar net hoe je het bekijkt. De hele bevolking van Utrecht zou met dezelfde dichtheid van Tin Shui Wai in een ongeveer drie keer zo grote Utrechtse binnenstad kunnen wonen. In werkelijkheid is de gemeente Utrecht echter meer dan twintig keer zo groot geworden. Hoezo compacte stad?
Ik weet het, het is gemakkelijk scoren met zo’n vergelijking tussen Hongkong en Utrecht en de rillingen zullen dan ook menigeen over de rug lopen bij het zien van zo’n steenklomp van woontorens uit Tin Shui Wai. Nachtmerries over de Bijlmermeer en de waanideeën van Le Corbusier zullen op ons netvlies verschijnen en Jane Jacobs zal uit de hemel teruggeroepen worden. Toch helpt het om af en toe in zo’n steenklomp rond te dwalen om te ervaren dat het op de grond wel degelijk aangenaam en leefbaar kan zijn.
Dat komt doordat de enorm hoge woningdichtheid en woonbezetting er als vanzelf voor zorgt dat er altijd wel mensen op straat zijn. Bovendien zijn de woontorens in ‘estates’ ontwikkeld, als woonbuurten met eigen openbare ruimtes waarin men speelt, sport en wandelt. Door dit openbaar gebied lopen de inwoners naar de talrijke bus- en tramhaltes waarvandaan ze naar de metro gaan. De voorzieningen zoals scholen en winkels, waar iedereen te voet, met de fiets of openbaar vervoer naartoe gaat, zijn uiteraard gelijkmatig verdeeld.
Woonparken en bouwblokken
Tin Shui Wai is duidelijk een woonpark met torens die geschakeld dan wel op zichzelf staan (stand alone). Opvallend is dat de woontorens op de grond staan en niet op een podium of aan een gaanderij op de eerste verdieping. In de plint zitten de voordeur, al dan niet door een conciërge in de gaten gehouden, een fietsenstalling, elektriciteits- en watervoorzieningen (verwarming heeft men in Hongkong niet) en bergruimte.
De andere stedenbouwkundige variant met bouwblokken waarin torens zijn opgenomen, kom je meestal tegen in bestaand stedelijk gebied waar verdichting min of meer organisch heeft plaatsgevonden. Daar staan ze meestal op een podium van winkels/bedrijven en parkeergarages of combinaties daarvan in een of meerdere lagen. In Nederland hebben we het over een plint in plaats van over een podium.
Hoewel je in eerste instantie denkt dat al die woontorens in Hongkong op elkaar lijken, blijkt bij nader inzien dat je aan de buitenkant van een woontoren kunt zien voor welke inkomensklasse deze bedoeld is. Over het algemeen zitten er in hoge torens kleine en eenvoudige appartementen met veel bewoners die samen de kosten van de conciërge drukken. Elke woontoren is immers een gated community. In een middelhoge toren wonen de wat rijkere mensen. En de rijksten wonen in de laagbouw. Wanneer de gevels uit veel glas bestaan, de airconditioning uit het zicht is en er geen wasgoed buiten hangt is dat overigens ook een teken van rijkdom.
Sluisbuurt en Beurskwartier
Terug in Nederland kijk ik met andere ogen naar de plannen voor de Sluisbuurt in Amsterdam en het Beurskwartier in Utrecht. Beide plannen hebben veel met elkaar gemeen, maar er zijn ook essentiële verschillen. De grootste stedenbouwkundige verschillen zitten in de ligging in de stad en de planopzet. Amsterdam heeft ervoor gekozen om zijn hoogbouw buiten de binnenstad te houden, omdat beschermdstadsgezichtplinten onder woontorens vooral succesvol zijn in winkelstraten en aanloopstraten, en UNESCO-monument is. Utrecht heeft Hoog Catharijne aangegrepen om de hoogbouw over het spoor te tillen en daarmee het centrum uit te breiden naar de westzijde van het station, de Jaarbeurskant.
Vanuit ruimtelijk perspectief komt stedelijkheid neer op functiemenging met drukte in de openbare ruimte en levendige plinten. Beide stedenbouwkundige visies besteden daar veel aandacht aan. Ze doen er alles aan om de stad op ooghoogte aangenaam te maken door de woontorens op vernuftige wijze in bouwblokken te passen. Menselijke schaal, ruim baan voor de fietser en de voetganger, kleine korrel, duurzaamheid en flexibele plinten zijn begrippen die veelvuldig de revue passeren. En dat in combinatie met een woonprogramma voor alle doelgroepen die stedelijk willen wonen, maar met name voor studenten en jongeren. Stedelijkheid zou je kunnen ontwerpen wordt gesuggereerd.
Dat lijkt me slechts ten dele het geval want met name het programma voor niet-wonen laat zich moeilijk plannen en al helemaal niet als ze in plinten worden ondergebracht die veel te duur zijn. Niet voor niets vallen bij het onderwerp levendige plinten regelmatig de termen flexibiliteit, broedplaatsen en plintbeheerorganisaties die moeten rekenen met beperkte huurwaarden. Als ik dit lees wordt het volgens mij tijd om eens met beleggers en ontwikkelaars te praten die deze plinten zouden moeten maken. Zowel de Highstreet in de Sluisbuurt als de centrumboulevard in Utrecht zijn, zoals ze nu zijn ontworpen, jammer genoeg doodlopende straten. In Utrecht doet zich nog het bijzonderegeval voor dat aan de enige doorgaande stadsstraat, de Croeselaan, geen levendige plinten worden toegevoegd.
De publieke discussie in Amsterdam spitst zich momenteel toe op de veronderstelde onmenselijke schaal van de hoogbouw die architect Sjoerd Soeters ertoe heeft aangezet om een alternatief plan te maken. De architect Rudy Uytenhaak wijst op de ondoelmatige hoogbouw in de gemeentelijke plannen. In Utrecht pleit men vooral voor veel openbaar groen, autoluwheid en fietsroutes die stedelijkheid ondersteunen.
Beide discussies lijken voorbij te gaan aan wat ik in Hongkong zo duidelijk zag bij het onderscheid in woonparken en bouwblokken. In de hogetorenwoonparken die in Hongkong tot in detail zijn ontworpen tref je alleen winkels aan in shopping malls, voorzieningen in separate blokken en bedrijven aan de randen van de wijk. In de oudere stadsdelen met bouwblokken verrezen de woontorens in een min of meer organisch proces waarbij winkels, bedrijven en voorzieningen al aanwezig waren aan doorgaande straten. Het lijkt erop alsof we in Amsterdam en Utrecht dolgraag met hoge dichtheid stedelijkheid willen maken, maar we in wezen slechts een hogetorenwoonpark ontwikkelen. Dat zou jammer zijn.
Dit artikel komt oorspronkelijk uit ROmagazine.